Als een gemeente een concertzaal bouwt, moet er ook geld zijn voor de artiesten

Mijn liefde voor concertzalen is groot. Ik heb als gitarist in vele opgetreden en ik kom er graag als bezoeker om concerten te beluisteren en nieuwe muziek te ontdekken. Tegelijk raak ik gefrustreerd als ik lees dat de gemeente Utrecht besluit om (waarschijnlijk) miljoenen uit te geven aan een nieuwe ingang van TivoliVredenburg in Utrecht. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat in tijden waarin artiesten het heel moeilijk hebben er zoveel geld gaat naar een ogenschijnlijke luxe verbetering? 

Let wel, dit stuk is geen aanklacht tegen TivoliVredenburg of andere zalen. Ik zou een discussie willen starten met beleidsmakers op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau over de afwegingen die ze maken bij het ondersteunen van de cultuursector.

Chique imago door cultuurpaleizen

Wethouders en gemeenteraden bouwen graag mooie cultuurpaleizen, die hun stad een chique imago geven en die zorgen voor verbinding: een centrale plek in de stad waar muziek en cultuur hun weg kunnen vinden. Ja, dat mag (publiek) geld kosten, en ja, dat levert een stad ook het nodige prestige op.

Tegelijk is voor mij – als voorzitter van een beroepsvereniging voor artiesten – een podium juist de plek waar de artiest centraal zou moeten staan. Zonder artiesten immers geen noodzaak voor theater- of concert­zalen. Helaas is de realiteit dat er te vaak wél wordt geïnvesteerd in de bakstenen voor het gebouw, maar niet of te weinig in de programmering.

Gemeenten financieren de bouw en de exploitatie van het podium, zodat huur, gas, water en licht kunnen worden betaald. Uit rapportages van adviesbureau Berenschot blijkt dat er daarna vrijwel geen geld meer over is voor de inhoud, de programmering van artiesten. Het Fonds ­Podiumkunsten heeft wel subsidie voor programmering, maar laat er nou juist bij deze nieuwe Podium­regeling een drastische daling te zien zijn van het aantal te subsidiëren poppodia (voorheen zo’n 50, nu nog maar 35).

Het lijkt wel alsof programmering geen structurele ondersteuning verdient. Inderdaad levert die steun misschien minder prestige op dan ­financiering van cultuurpaleizen. Maar ze is wel nodig voor talentontwikkeling, voor aanbod van cultuur in de regio en om een cultureel divers aanbod te realiseren. Dat zijn alle drie doelstellingen die vaak ten grondslag liggen aan de wens van een gemeente om een podium te bouwen.

 

Fatsoenlijk betaald

Bovendien, als er geen structurele ­financiering voor programmering bij zalen is, zullen we nooit uitkomen bij een situatie waarin artiesten ­fatsoenlijk betaald worden voor hun optredens. Artiesten hebben het de afgelopen periode al zwaar ­gehad door corona-restricties. En op dit moment zorgen inflatie en stijgende energiekosten voor minder boekingen, uitvallende tours, minder bezoekers en lagere gages (want hogere kosten bij podia worden doorberekend in de gages en garanties voor artiesten).

Kortom: een balans is nodig tussen ondersteuning van bakstenen en ondersteuning van artiesten. Beiden zijn essentieel om cultuur in een stad te laten floreren: het een kan niet zonder het ander. Maar dan moet op gemeentelijk, provinciaal én landelijk niveau wel worden erkend dat meer structurele ondersteuning nodig is voor de programmering op die podia. Dat is tot op heden te weinig het geval.

Ik begrijp goed dat investeren in bakstenen een nalatenschap oplevert, zowel voor een wethouder als voor een podium en een stad. Maar laten we niet vergeten dat podia geen bestaansrecht hebben zonder artiesten, net zo goed als artiesten geen bestaansrecht hebben zonder podia.

Wethouders en beleidsmakers zouden hun verantwoordelijkheid moeten nemen, niet alleen voor de bakstenen, maar ook voor de artiest en de programmering. Zo kunnen ze ervoor zorgen dat er sprake blijft van een bloeiende muzieksector.

Dit opiniestuk werd geplaatst in dagblad Trouw.